Er bestaan verschillende soorten gebrils, maar de Mongoolse gerbil wordt verreweg het meest als huisdier gehouden.

Mongoolse gerbils worden ook wel woestijnratjes genoemd, maar deze benaming is eigenlijk foutief aangezien de gerbil nauwer verwant is aan hamsters en woelmuisachtigen dan aan ratten en muizen. Ze komen in de vrije natuur voor in de dorre gebieden van Mongolië en het noorden van China. Het leven speelt zich in de natuur grotendeels onder de grond af waar ze ingenieuze gangenstelsels bouwen. In de natuur zijn het groepsdieren waardoor ze in gevangenschap ook moeilijk of niet alleen gehouden kunnen worden. Bij gebrek aan gezelschap kunnen ze gedragsstoornissen gaan vertonen en tenslotte zelfs wegkwijnen.

De diertjes kunnen alleen op jonge leeftijd bij elkaar geplaatst worden. Op latere leeftijd is het moeilijk om de dieren nog aan elkaar te laten wennen. Volwassen gerbils die elkaar niet kennen zullen vrijwel zeker heel erg gaan vechten. In de groep geboren dieren worden echter wel moeiteloos geaccepteerd. De gerbils herkennen elkaar aan de geur waardoor het aan te raden is de dieren nooit van elkaar te scheiden en later weer samen te brengen.

Ze zijn niet alleen 's nachts, maar ook overdag geregeld actief. Ze nemen om de paar uur een hazenslaapje. Bij de huisvesting dient zeker rekening gehouden te worden met het feit dat het uitstekende springers zijn. Pak een gerbil nooit aan het uiteinde of halverwege de staart op en ondersteun het dier altijd indien men het oppakt aan de staartbasis. De gerbil heeft namelijk als afweermechanisme dat de staart afbreekt om te kunnen ontsnappen.